Het venster stond open -, de koele Meiwind lichtte zachtzinnig, zonder geweld, de gordijnen op, bolde ze als zeilen en dreef ze tot midden in de kamer - dan zonken ze weer stil terug - het was als het uitademen van een slapend kind.

Das Fenster stand offen – der kühle Maiwind hob sanft und ohne Gewalt die Vorhänge an, blies sie wie Segel auf und trieb sie mitten in den Raum – dann sanken sie wieder still zurück – es war wie das Ausatmen eines schlafenden Kindes.

Boven den bos vochtige hyacinthen, die ze in twee handen hield omklemd, mond en neus erin begraven, keek Ina ernaar - haar hart bonsde van een zacht, heftig verheugen, ze voelde het in haar keel - en als toen ze een kind was, liet ze de woorden van haar gedachten deinen op den maatslag van haar hart: de winter is voorbij...

Über dem Wald hielt Ina feuchte Hyazinthen in ihren beiden Händen, mit Mund und Nase darin begraben, und schaute sie an – ihr Herz pochte vor sanfter, heftiger Freude, sie spürte es in ihrer Kehle – und wie damals, als sie ein Kind war, ließ sie die Worte ihrer Gedanken im Takt ihres Herzens schwingen: Der Winter ist vorbei...

de winter is voorbij...

Der Winter ist vorbei...

de winter is voorbij...

Der Winter ist vorbei...

Maar even, want dadelijk sloeg ze de oogen neer en dronk met dieper, inniger teugen den zwaren vochtigen geur.

Aber nur für einen Moment, denn gleich darauf senkte sie die Augen und trank mit tieferen, innigeren Schlucken den schweren, feuchten Duft ein.

Het was meer dan de geur der jonge sappen van de weerkeerende lente, het was de geur van haar jeugd, van haar verleden en nu ze met gesloten oogen haar gezicht begraven hield, leek het, als sloegen de poorten van haar ziel wijd open en kwam haar heele jeugd op haar af,

Es war mehr als der Duft der jungen Säfte des wiederkehrenden Frühlings, es war der Duft ihrer Jugend, ihrer Vergangenheit, und als sie mit geschlossenen Augen ihr Gesicht begrub, schien es, als würden die Tore ihrer Seele weit geöffnet und ihre ganze Jugend auf sie zukommen.

de gansche stoet van jaren en dagen, tot de prilste toe - met hun gevoelens, gebeurtenissen en ontmoetingen, stonden van dag en schemering - geluiden, luchten, stemmen van menschen,

Die ganze Abfolge von Jahren und Tagen, bis hin zu den frischesten – mit ihren Gefühlen, Ereignissen und Begegnungen, Tageslicht und Dämmerung – Geräuschen, Düften, menschlichen Stimmen,

reuken in huis, ze liet het trillend over zich komen in bewogenheid en gelukzalige verwondering, omdat dit mogelijk was, dat al dit ontslapene, lang-vergetene opgewekt werd en herboren tot bijna ontstellende scherpheid en duidelijkheid door geur van hyacinthen.

Düften im Haus, sie ließ es zitternd über sich ergehen in Rührung und glücklicher Verwunderung, dass all dies Erschlafte, Längst-Vergessene durch den Duft der Hyazinthen wiederbelebt und zu fast erschreckender Schärfe und Klarheit wiedergeboren werden konnte.

Het scheen haar, als was haar eigen ziel een photografische plaat, schijnbaar grauw en effen, maar waarop in het ontwikkelend bad evenzoo ontstellend duidelijk en verwonderlijk de beelden verschijnen, die tevoren niet zichtbaar bestonden.

Es schien ihr, als wäre ihre eigene Seele eine fotografische Platte, scheinbar grau und eben, aber auf der im entwickelnden Bad ebenso erschreckend deutlich und verwunderlich die Bilder erscheinen, die vorher nicht sichtbar waren.

Geur was dan het ontwikkelingsbad der herinnering, maar geur niet alleen - ook muziek, en somwijlen behoefde het zelfs niet meer dan eenig vaag en onbepaald gerucht, regen en wind, een roep van buiten in den avond te wezen - die haar onvoorbereid terugvoerde naar de verten van het verleden.

Der Duft war also das Entwicklungsbad der Erinnerung, aber nicht nur der Duft – auch Musik, und manchmal brauchte es nicht einmal ein vages und undefiniertes Geräusch, Regen und Wind, ein Rufen von draußen am Abend – die sie unvorbereitet in die Tiefen der Vergangenheit zurückführten.

Wat wonderlijk was dit - dat de indrukken uit haar vroegste jeugd het sterkst in haar voortbestonden - het machtigst haar ontroerden in het herdenken, -

Wie wunderbar war das – dass die Eindrücke aus ihrer frühesten Jugend am stärksten in ihr fortbestanden – sie am stärksten im Gedenken rührten, -

alles uit dien onbewusten tijd, toen ze zelf niet wist dat ze luisterde en oplette en toch scherper moest hebben opgelet, inniger geluisterd dan ooit later, toen de gebeurtenissen kleuriger, feller schenen in het beleven, toen ze bewust luisterde en keek en genoot - en die toch maar een verzwakte herdenking hadden gelaten.

alles aus dieser unbewussten Zeit, als sie selbst nicht wusste, dass sie zuhörte und aufpasste, und doch schärfer aufgepasst haben muss, inniger zugehört als jemals später, als die Ereignisse farbiger, greller schienen im Erleben, als sie bewusst zuhörte und schaute und genoss – und die doch nur eine geschwächte Erinnerung hinterlassen hatten.

En als altijd weer vertastte en verdwaalde haar denken in die eene wijde verwondering, dat lokkende vreemde geheim - wat herinnering wel wezen mocht, die sterfelijkheid en vergankelijkheid te boven ging en scheen te logenstraffen - tot ze weer in het geheel niet dacht, alleen diep en vol ademde in den geur,

Und wie immer verirrte und verlor sich ihr Denken in dieser einen weiten Verwunderung, diesem verlockenden seltsamen Geheimnis – was Erinnerung sein könnte, die Sterblichkeit und Vergänglichkeit übersteigt und zu täuschen scheint – bis sie überhaupt nicht mehr dachte, nur tief und voll in dem Duft atmete.

terwijl de wind de zware gordijnen spelend voortdreef met zijn adem en haar geheele wezen zich leek te verwijden, zich tot zijn uiterste vermogen leek in te spannen om alle weelde te kunnen bevatten.

Während der Wind die schweren Vorhänge mit seinem Atem spielend fortrieb und ihr ganzes Wesen sich zu erweitern schien, sich bis an seine Grenzen zu strecken, um all den Reichtum aufnehmen zu können.

Er werd geklopt.

Es wurde geklopft.

‘Daar is de dokter, juffrouw.’

‘Da ist der Doktor, Fräulein.’

‘De dokter!’

‘Der Doktor!’

Ze sprong op en legde de hyacinthen neer, het verleden viel van haar af.

Sie sprang auf und legte die Hyazinthen nieder, die Vergangenheit fiel von ihr ab.

Het heden snoerde eng om haar heen: ze was negentien jaar, ze leefde bij vreemden omdat ze het thuis niet had kunnen houden - ze zat al twee dagen vrijwillig opgesloten, in onvree met elkeen en met zichzelf, verstrikt in twisten, als een vogel in den draad, en naar de eenzaamheid als naar een laatste wijkplaats weggevlucht.

Die Gegenwart schlang sich eng um sie: sie war neunzehn Jahre alt, sie lebte bei Fremden, weil sie es zu Hause nicht aushalten konnte – sie saß schon zwei Tage lang freiwillig eingesperrt, in Unfrieden mit jedem und mit sich selbst, verstrickt in Streitigkeiten, wie ein Vogel im Draht, und zur Einsamkeit wie zu einem letzten Zufluchtsort geflohen.

‘Kunt u den dokter ontvangen, juffrouw?’

‘Können Sie den Doktor empfangen, Fräulein?’

‘Ik heb geen dokter noodig, mijn hoofdpijn is over,’ wilde ze zeggen, - toen hoorde ze hem met Mary beneden uit de kamer komen en zijn stem onder aan de trap en dan beider stemmen, het teemend, kraakdeftig praten van Mary boven zijn doffer brommen.

‘Ich brauche keinen Doktor, meine Kopfschmerzen sind verschwunden,’ wollte sie sagen, – dann hörte sie ihn mit Mary unten aus dem Zimmer kommen und seine Stimme unten auf der Treppe und dann die Stimmen beider, Marias geschäftiges, schrilles Gerede über seine dumpfe Stimme.

Als ze eens klagen durfde!

Wenn sie es nur wagte, sich zu beschweren!

Klagen over haar als over een schoolkind tegen een man, dien ze niet kende en die nu misschien met Mary over haar hoofdschudde en glimlachte.

Sich über sie zu beschweren wie ein Schulkind gegen einen Mann, den sie nicht kannte und der jetzt vielleicht mit Mary über sie den Kopf schüttelte und lächelte.

Dat gesprek moest uit zijn en dadelijk.

Dieses Gespräch musste aufhören und zwar sofort.

‘Vraag den dokter, of hij boven komt, Bartje.’

‘Frag den Doktor, ob er hochkommt, Bartje.’

Haar stem klonk gebiedend en ongeduldig, het meisje trok de deur toe; ze wachtte snel ademend, tot felheid en verweer gereed.

Ihre Stimme klang gebietend und ungeduldig, das Mädchen zog die Tür zu; sie wartete schnell atmend, bereit zur Wut und zum Widerstand.

Voor haar op de tafel zag ze de bloemen en ze keek ernaar en de gedachte ving haar en bevreemdde haar, dat ze die maar behoefde op te nemen, hun geuren te drinken om mild en week te worden, om zich van zichzelf te verlossen met haar kleine woede en haar kleinen trots, en grooter, wijder, vrijer zichzelf terug te vinden, maar ze wilde niet, ze kon niet.

Auf dem Tisch vor ihr sah sie die Blumen und sie sah sie an und der Gedanke ergriff sie und erschreckte sie, dass sie sie nur aufnehmen müsste, ihren Duft einatmen, um mild und weich zu werden, um sich von sich selbst zu befreien mit ihrer kleinen Wut und ihrem kleinen Stolz, und größer, weiter, freier sich selbst wiederzufinden, aber sie wollte nicht, sie konnte nicht.

Het heden had haar vast, stond haar na, beet scherp op haar in - ze kon er zich niet aan onttrekken.

Die Gegenwart hielt sie fest, verfolgte sie, biss scharf in sie – sie konnte sich ihr nicht entziehen.

Ineens zwegen de stemmen, ze hoorde hen de trap opkomen - beneden sloeg een deur, Mary was in de woonkamer gegaan.

Plötzlich verstummten die Stimmen, sie hörte sie die Treppe hinaufkommen – unten schlug eine Tür, Mary war ins Wohnzimmer gegangen.

En terwijl zij zich afvroeg, hoe de dokter er uit zou zien en wat soort man hij kon wezen, bedacht ze tegelijk met schrik, dat ze niet wist wat ze hem zeggen moest.

Und während sie sich fragte, wie der Doktor aussehen würde und was für ein Mann er sein könnte, erinnerte sie sich gleichzeitig mit Schrecken, dass sie nicht wusste, was sie ihm sagen sollte.

Ze was immers niet ziek - en ze had hem zelf niet gevraagd te komen!

Sie war schließlich nicht krank – und sie hatte ihn nicht gebeten zu kommen!

Snel wendde ze zich om naar den spiegel, glimlachte vluchtig, streek zich door het haar.

Schnell wandte sie sich zum Spiegel, lächelte flüchtig, strich sich durch die Haare.

Als ze hem de waarheid eens zei - misschien, dat hij haar wel begreep - de warmte van dat hopen streek even door haar heen.

Wenn sie ihm die Wahrheit sagen würde – vielleicht würde er sie verstehen – die Wärme dieser Hoffnung durchströmte sie für einen Moment.

Ze stond overeind naast haar stoel, toen hij binnenkwam. ‘U bent hier toch niet opzettelijk voor mij alleen?’

Sie stand neben ihrem Stuhl, als er hereinkam. „Sie sind doch nicht absichtlich nur wegen mir hier?“

‘O neen, mevrouw Rutgers had mij noodig. Een kleinigheid, maar nu ik hier toch was, vroeg ze mij... Al een paar dagen hoofdpijn? Temperatuur opgenomen?’

„Oh nein, Mrs. Rutgers brauchte mich. Eine Kleinigkeit, aber da ich schon hier war, fragte sie mich... Haben Sie seit einigen Tagen Kopfschmerzen? Haben Sie Ihre Temperatur gemessen?“

Hoe belachelijk was dat. Ziek zijn -, temperatuur opnemen, een plichtmatig-bezorgd gezicht tegenover haar. Als ze het zonder ophef vertelde, zou het misschien niet te buitensporig klinken.

Wie lächerlich das war. Krank sein – Temperatur messen, ein pflichtbewusstes, besorgtes Gesicht gegenüber ihr. Wenn sie es unauffällig erzählte, würde es vielleicht nicht zu übertrieben klingen.

‘Ik heb geen temperatuur opgenomen, ik ben niet ziek, ik zit hier alleen om... om eens een paar dagen te rusten.’

„Ich habe meine Temperatur nicht gemessen, ich bin nicht krank, ich bin nur hier, um... mich ein paar Tage auszuruhen.“

‘En waarom hebt u dat dan niet gezegd?’

„Und warum haben Sie das nicht gesagt?“

Ze zweeg, hij ging zitten, en keek glimlachend naar haar op, ze keek op hem neer en glimlachte ook.

Sie schwieg, er setzte sich hin und sah sie lächelnd an, sie sah zu ihm hinauf und lächelte ebenfalls.

Hij had een aardig, rond, glad gezicht, lieve oogen, jongensoogen, hij zou vijfendertig jaar zijn.

Er hatte ein nettes, rundes, glattes Gesicht, liebliche Augen, Jungenaugen, er müsste fünfunddreißig Jahre alt sein.

Hij was anders dan de anderen, - dat was volkomen duidelijk.

Er war anders als die anderen – das war vollkommen klar.

Het was prettig, hem onverwacht hier te hebben en wat met hem te praten.

Es war angenehm, ihn unerwartet hier zu haben und mit ihm zu reden.

Ze voelde verlangen hem veel te vertellen, hem veel van zichzelf te vertellen.

Sie hatte das Bedürfnis, ihm viel zu erzählen, ihm viel von sich selbst zu erzählen.

Hij vond haar aardig, het was in zijn oogen -, ze was ook aardig, ze had het in den spiegel gezien.

Er fand sie nett, das war in seinen Augen zu sehen – sie war auch nett, das hatte sie im Spiegel gesehen.

Omdat hij haar aardig vond, zou het haar licht vallen, met hem te praten.

Weil er sie nett fand, würde es ihr leicht fallen, mit ihm zu reden.

Maar hij moest beginnen.

Aber er musste anfangen.

Ze bleef half afgewend tegen den schoorsteen geleund, hij keek naar haar, ze voelde het, in haar gedachten overzag ze haar eigen gestalte, vroeg zich af hoe hij haar japon zou vinden en de kleur van haar huid.

Sie blieb halb abgewandt, an den Kamin gelehnt, er sah sie an, sie spürte es, in ihren Gedanken betrachtete sie ihre eigene Gestalt, fragte sich, wie er ihren Kleidungsstil und die Farbe ihrer Haut finden würde.

‘Waarom hebt u dan, met vertreding van de waarheid, voorgewend dat u hoofdpijn had?’

„Warum hast du dann unter Vorspiegelung einer Tatsache behauptet, dass du Kopfschmerzen hättest?“

Ze lachte, haar hart werd warm. Vreemd, zooeven toen ze meende, dat Mary als een kind over haar sprak, stak de drift al in haar op -, nu hij tot haar sprak als tot een kind, voelde ze zich tevreden en gestreeld. Ze ging van den schoorsteen weg en kwam tegenover hem zitten.

Sie lachte, ihr Herz wurde warm. Seltsam, gerade eben, als sie dachte, dass Mary wie ein Kind über sie sprach, stieg die Wut in ihr auf – jetzt, da er wie ein Kind mit ihr sprach, fühlte sie sich zufrieden und geschmeichelt. Sie trat vom Kamin zurück und setzte sich ihm gegenüber.

‘Als u wilt, zal ik het u vertellen, maar het is een heele geschiedenis.’

„Wenn du willst, werde ich es dir erzählen, aber es ist eine ganze Geschichte.“

‘Ik luister.’ Hij zette zich recht op.

„Ich höre.“ Er richtete sich auf.

‘Maar zoo niet. Het is geen verhaaltje. Ik meen, dat er heel veel mee samenhangt.

„Aber nicht so. Es ist keine kleine Geschichte. Ich meine, es hängt sehr viel damit zusammen.“

Maar eigenlijk is het ook gauw genoeg gezegd.

„Aber eigentlich ist es auch schnell genug gesagt.“

Ik ben lastig, driftig en onverdraagzaam - ik lig met iedereen overhoop en ‘sympathieke’ menschen kan ik niet uitstaan.

„Ich bin schwierig, reizbar und ungeduldig – ich streite mich mit jedem und ich kann ‚sympathische‘ Menschen nicht ausstehen.“

Ik ben hier nog geen drie maanden en ik heb al drie dozijn scènes gemaakt.

„Ich bin hier noch keine drei Monate und ich habe schon drei Dutzend Szenen verursacht.“

Overigens komen die hier niet voor.

„Im Übrigen kommen die hier nicht vor.“

Iedereen hier is bedaard en beschaafd en heeft goede manieren.

„Jeder hier ist ruhig und höflich und hat gute Manieren.“

Tot in het derde en vierde geslacht. Tot de os en de ezel en de vreemdeling toe.

„Bis in die dritte und vierte Generation. Bis zum Ochsen und zum Esel und zum Fremden.“

Ik geef altijd de verkeerde antwoorden en doe altijd de verkeerde dingen mooi en de mooie dingen verkeerd.’

„Ich gebe immer die falschen Antworten und tue immer die falschen Dinge schön und die schönen Dinge falsch.“

Ze onderbrak zichzelf en lachte: ‘Onzin, wat ik daar zeg.

Sie unterbrach sich selbst und lachte: „Unsinn, was ich da sage.“

Nu bent u op de hoogte.’

„Jetzt seid ihr auf dem Laufenden.“

Hij lachte.

Er lachte.

‘U lacht om wat ik zeg. Goed - ik ben grootmoedig vandaag. Weet u wel dat ik anders best een moord kan begaan aan iemand die mij uitlacht? Nog wel om minder. Den eersten dag aan tafel wou ik Rutgers vermoorden met een vruchtenmesje.’

„Ihr lacht über das, was ich sage. Gut - ich bin heute großzügig. Wisst ihr, dass ich sonst jemanden, der mich auslacht, umbringen könnte? Auch für weniger. Am ersten Tag am Tisch wollte ich Rutgers mit einem Obstmesser töten.“

Hij lachte weer.

Er lachte wieder.

‘Het klinkt zot en het was heelemaal niet zot.

„Es klingt verrückt, und es war überhaupt nicht verrückt.“

Ik ben hier op een Woensdag gekomen, in Februari.

„Ich bin hier an einem Mittwoch im Februar angekommen.“

Op Woensdag is hier vrouwenkiesrechtkrans, dan zitten er beneden in de moderne kamer, op de praktische stoelen rondom de doelbewuste tafel allemaal hoogstaande, ernstige, edele, knappe, ontwikkelde en hygienisch-gekleede dames - en ik heb het op dien vreeselijken dag onderstaan over die hoogstaande, edele, knappe, sympathieke dames 's middags aan tafel oneerbiedige dingen te zeggen.

„An Mittwoch ist hier das Frauenwahlrecht, dann sitzen unten im modernen Raum, auf den praktischen Stühlen rund um den zweckmäßigen Tisch, allesamt hochstehende, seriöse, edle, hübsche, gebildete und hygienisch gekleidete Damen - und ich habe es an diesem schrecklichen Tag unterstanden, respektlose Dinge über diese hochstehenden, edlen, hübschen, sympathischen Damen am Nachmittag am Tisch zu sagen.“

Ja, dat moet u niet onderschatten.

„Ja, das solltet ihr nicht unterschätzen.“

Mary deed het ook niet. Ik zie haar nog, met haar verwaand snoekenmondje en haar ronde leege oogen - zegt u het nu eens zelf; lijken niet alle vrouwenkiesrechtdames op elkaar, of zou het alleen komen omdat ze zich allemaal precies eender kleeden?

„Mary hat es auch nicht getan. Ich sehe sie noch, mit ihrem hochnäsigen Fischmaul und ihren runden leeren Augen - sagt es jetzt selbst; sehen nicht alle Frauenwahlrechtlerinnen gleich aus, oder kommt es nur, weil sie sich alle genau gleich kleiden?“

Daar loop ik allang over te tobben, het is bepaald een probleem voor mij!

„Darüber ärgere ich mich schon lange, es ist definitiv ein Problem für mich!“

‘Dat lossen we later op. Mevrouw Rutgers richtte zich op... fier als een pauw, ondanks haar onbetamelijke dikte, en begon mij de les te lezen, met haar kraakdeftige stem. Mijnheer Rutgers at rijstebrij...’

„Das werden wir später lösen. Frau Rutgers richtete sich auf... stolz wie ein Pfau, trotz ihrer unanständigen Dicke, und begann, mich mit ihrer scharfen Stimme zu tadeln. Herr Rutgers aß Reisbrei...“

Hij lachte luid, ze keek verontwaardigd.

Er lachte laut, sie sah empört aus.

‘Ja, u moet niet boos zijn. Wat hebt u tegen rijstebrij?’

„Ja, ihr solltet nicht wütend sein. Was habt ihr gegen Reisbrei?“

‘Precies hetzelfde wat ik tegen “sympathieke” menschen heb. Die rijstebrij had mij moeten waarschuwen - maar ik verstond het niet, en ging er roekeloos tegen in. Ik had moeten voelen dat er van een man, die zóó rijstebrij at als hij deed, voor een meisje niets was te hopen.’

„Genau das Gleiche, was ich gegen ‚sympathische‘ Menschen habe. Dieser Reisbrei hätte mich warnen sollen - aber ich verstand es nicht und ging rücksichtslos dagegen an. Ich hätte fühlen sollen, dass von einem Mann, der so viel Reisbrei aß wie er, für ein Mädchen nichts zu erhoffen war.“

‘En wat hoopte u dan?’

„Und was hofftest du dann?“

‘Dat hij mij helpen zou.

„Dass er mir helfen würde.“

Dat hij zou voelen, hoe ellendig en vernederd ik mij voelde - al hield ik mij goed, maar ik gloeide als vuur - toen Mary mij terechtwees als een klein kind, den eersten dag,

„Dass er spüren würde, wie elend und gedemütigt ich mich fühlte - obwohl ich mich gut hielt, aber ich glühte wie Feuer - als Mary mich wie ein kleines Kind tadelte, am ersten Tag.“

en over die malle wijven met hun uitgestreken gezichten sprak als een voortreffelijke vrouwenschaar, waar ik, nietig wurm, met eerbied tegen op moest zien - dat hij ridderlijk zou zijn, dat hij iets liefs, iets goedigs, of iets grappigs zou hebben gezegd.

„Und über diese dummen Frauen mit ihren aufgeblasenen Gesichtern sprach sie wie eine vorzügliche Frauengruppe, vor der ich, unbedeutendes Würmchen, respektvoll stehen musste - dass er ritterlich sein würde, dass er etwas Nettes, etwas Gutes oder etwas Lustiges sagen würde.“

Die leelijke frik, die pedante kwast. Is dat een man?

„Dieser hässliche Kerl, dieser pedantische Schwachkopf. Ist das ein Mann?“

Ik hoor het nog, met die neusstem, “grapjes, die niet te pas komen over hoogstaande vrouwen” of hij voor zijn klas stond.

„Ich höre es noch, mit dieser Nasenstimme, ‚Witze, die nicht angebracht sind über angesehene Frauen‘, oder wenn er vor seiner Klasse stand.“

Hij kan mij niet uitstaan en ik, o, ik vind hem afschuwelijk.

„Er kann mich nicht ausstehen und ich, oh, ich finde ihn abscheulich.“

Het tegen deel van alles wat ik mij voorstel dat een man moet zijn.’

„Das Gegenteil von allem, was ich mir vorstelle, dass ein Mann sein sollte.“

‘En toen wilde u hem te lijf met een vruchtenmesje.’

„Und dann wolltest du ihn mit einem Obstmesser angreifen.“

‘U moet niet zoo lichtvaardig praten over drift,’ zei ze plotseling ernstig.

„Du solltest nicht so leichtfertig über Wut sprechen“, sagte sie plötzlich ernst.

‘Het is veel erger dan u denkt - het maakt je tot een beest, je stem wordt rauw, je gezicht wordt leelijk, je wilt bloed zien, je wilt wurgen.

„Es ist viel schlimmer, als du denkst - es macht dich zum Tier, deine Stimme wird rau, dein Gesicht wird hässlich, du willst Blut sehen, du willst erwürgen.“

Uren nadat ik driftig ben geweest, moet ik soms nog denken aan de afschuwelijke dingen, die ik heb gezegd en gewild.

„Stunden nachdem ich wütend war, muss ich manchmal noch an die schrecklichen Dinge denken, die ich gesagt und gewollt habe.“

Het is zoo gruwelijk en zoo vreemd...

„Es ist so grauenvoll und so seltsam...“

“Buiten zichzelf zijn” is er een prachtige uitdrukking voor.

„‚Von sich selbst Besitz ergreifen‘ ist ein wunderbarer Ausdruck dafür.“

En iedereen kan het mij maken, en alles, de geringste, het onnoozelste.

„Und jeder kann mich ärgern, und alles, das Geringste, das Dümmste.“

Zooeven toen u met Mary stond te praten.

„Gerade eben, als du mit Mary gesprochen hast.“

Wat zei ze?

„Was hat sie gesagt?“

Had ze het over mij?

„Hat sie über mich gesprochen?“

Juist, dat voelde ik. En wat vertelde ze?’

„Genau, das habe ich gespürt. Und was hat sie erzählt?“

‘Ik weet niet of ik het u zeggen mag!’

„Ich weiß nicht, ob ich es dir sagen darf!“

‘Ik weet ook niet of u het mij zeggen mag - maar u zegt het mij wel.’

„Ich weiß auch nicht, ob du es mir sagen darfst – aber du sagst es mir trotzdem.“

‘Ze heeft mij geen geheimhouding gevraagd en het is misschien zelfs beter dat u het weet. Ze hebben van uw thuis over u geschreven.’ Ze sprong op en keek hem fel aan.

„Sie hat mich nicht um Verschwiegenheit gebeten, und vielleicht ist es sogar besser, dass du es weißt. Sie haben über dich in deiner Heimat geschrieben.“ Sie sprang auf und starrte ihn wütend an.

‘Ze hebben? Wie hebben? Otto en Josefine niet. Otto wilde het niet - en nu heeft Annie het toch gedaan. Mijn aanstaande schoonzuster, dat zelfzuchtige wezen, waar mijn broer verliefd op is. En wat, wat heeft ze geschreven?’

„Sie haben? Wer hat? Nicht Otto und Josefine. Otto wollte es nicht – und jetzt hat es Annie doch getan. Meine zukünftige Schwägerin, dieses selbstsüchtige Wesen, in das mein Bruder verliebt ist. Und was, was hat sie geschrieben?“

Ze was wit en trilde.

Sie war blass und zitterte.

‘Als u nu eens tenminste probeerde kalm te blijven. Toe.’ Ze ging zitten.

„Wenn du jetzt wenigstens versuchen würdest, ruhig zu bleiben. Komm.“ Sie setzte sich hin.

‘Wat stond er in dien brief?’

„Was stand in diesem Brief?“

‘Dingen, die verleden jaar en voorverleden jaar gebeurd zijn - en waarbij u betrokken was. Dat u...’

„Dinge, die im letzten und vorletzten Jahr passiert sind – und bei denen du beteiligt warst. Dass du...“

‘Dat ik...’

„Dass ich...“

‘Dat u om een onderwijzeres van uw school uit een raam bent gesprongen.’

„Dass du aus einem Fenster deiner Schule gesprungen bist.“

Ze werd gloeiend rood en sloeg de handen voor het gezicht, haar stem klonk gesmoord.

Sie wurde knallrot und hielt sich die Hände vor das Gesicht, ihre Stimme klang erstickt.

‘En dat schrijft Annie aan Mary en Mary vertelt het aan Herman en aan Gerda en aan Erik en morgen weet Coba het en volgende week weten al die edele, brave, hoogstaaande zielen het zoogoed als de edele, brave, hoogstaande zielen ginds het weten - en kunnen ze hun waardige hoofden schudden, en lachen om het gekke kind of misschien medelijden met haar hebben.

„Und das schreibt Annie an Mary und Mary erzählt es Herman und Gerda und Erik und morgen wird Coba es wissen und nächste Woche werden all diese edlen, guten, hochstehenden Seelen es genauso wissen wie die edlen, guten, hochstehenden Seelen dort drüben – und sie können ihre würdigen Köpfe schütteln und über das verrückte Kind lachen oder vielleicht Mitleid mit ihr haben.“

Begint u te begrijpen, dat ik ze allemaal haat?

Fängst du an zu verstehen, dass ich sie alle hasse?

En dat wist u dus allemaal precies, toen u hier de trap op kwam?’

Und das hast du also alles genau gewusst, als du hier die Treppe hinaufgekommen bist?“

Hij knikte van ja, ze vloog op.

Er nickte ja, sie flog auf.

‘Mary heeft u naar boven gestuurd om te zien of ik mij ook tusschentijds verhangen had,’ gilde ze buiten zichzelf.

„Mary hat dich hinaufgeschickt, um zu sehen, ob ich mich in der Zwischenzeit nicht erhängt habe“, schrie sie außer sich.

‘Ze denken zeker dat het een pretje is, een soort van hebbelijkheid of liefhebberij.

„Sie denken wohl, es sei ein Spaß, eine Art Hobby oder Leidenschaft.“

Als Pennewip, weet u wel: “hij-doet-die-dingen-voor-zijn-plezier.”

Wie Pennewip, weißt du: „Er macht diese Dinge zum Spaß.“

Hoort u ook tot die heldhaftige geesten, die zoo kloekmoedig hebben uitgemaakt, dat zelfmoord “laf” is?

Gehörst du auch zu diesen heldenhaften Geistern, die so tapfer erklärt haben, dass Selbstmord „feige“ ist?

Vertel ze uit mijn naam, als u het weer eens hoort, dat ze het eens probeeren moeten, uit een raam of in het water.’

Erzähle ihnen in meinem Namen, falls du es noch einmal hörst, dass sie es einmal versuchen sollten, aus einem Fenster oder ins Wasser.“

Ze ging weer stil zitten.

Sie setzte sich wieder still hin.

‘Nu vindt u mij natuurlijk ook gek - net als de rest.’

„Jetzt hältst du mich natürlich auch für verrückt - genau wie der Rest.“

‘Ik weet werkelijk niet of ik “ja” of “neen” moet zeggen om u kalm te houden. U bent precies een vaatje buskruit op het oogenblik.’

„Ich weiß wirklich nicht, ob ich „ja“ oder „nein“ sagen soll, um dich ruhig zu halten. Du bist im Moment genau wie ein Fass Schießpulver.“

‘Als u alles wist.

„Wenn du alles wüsstest.“

Hebt u wel eens gedroomd dat u plotseling in de nauwte tusschen vier muren ontwaakte, tusschen vier, enge, hooge dichtgemetselde muren, zonder uitweg?

Hast du jemals geträumt, plötzlich in der Enge zwischen vier Wänden aufzuwachen, zwischen vier engen, hohen gemauerten Wänden, ohne Ausweg?

Niet?

Nein?

Ik denk, dat het kwam van een wonderlijken roman, waar iets in voorkwam van een non, die ze zoo ingemetseld hadden.

Ich denke, es kam von einem seltsamen Roman, in dem etwas von einer Nonne vorkam, die sie so eingemauert hatten.

Ik droom de gekste dingen, ik zou ze niet kunnen vertellen - en u zoudt me niet gelooven.

Ich träume die verrücktesten Dinge, ich könnte sie nicht erzählen - und du würdest mir nicht glauben.

Soms heb ik het gevoel, dat ik tien jaar van mijn leven zou willen geven om te weten wat droomen beduidt - en nog tien andere om te weten wat herinnering is.’

Manchmal habe ich das Gefühl, dass ich zehn Jahre meines Lebens geben würde, um zu wissen, was Träume bedeuten - und noch zehn weitere, um zu wissen, was Erinnerung ist.“

‘U bent verkwistend met uw jaren en u zoudt gauw aan een eind zijn -, er zijn nog zooveel meer geheimen dan die twee alleen.’

„Du verschwendest deine Jahre und du wirst bald am Ende sein - es gibt noch so viel mehr Geheimnisse als nur diese beiden.“

‘En als ik ze weten mocht, die geheimen -, allemaal -, voor één enkel oogenblik -, en daarna dood -, zoudt u mij beklagen? Is dat dan leven, wat wij doen, altijd in den nacht, altijd op den tast?’

„Und wenn ich diese Geheimnisse kennen würde - alle -, für einen einzigen Moment -, und dann sterben würde -, würdest du mich bedauern? Ist das also Leben, was wir tun, immer in der Nacht, immer im Dunkeln?“

‘Zoo denkt u stellig niet altijd.’

„Du denkst doch sicher nicht immer so.“

‘Zoo denk ik gewoonlijk niet -, dat is juist zoo wonderlijk.

„Ich denke normalerweise nicht so -, das ist gerade so seltsam.“

Als iemand mij lief vindt en van mij houdt en mij begrijpt -, of als ik voel, dat ik van de menschen houd - niet van de menschen die ik ken, maar van de menschen die ik niet ken -, of als een vriend de “Kleine Nacht-muziek” voor mij speelt en mij daarna zegt, dat hij voor niemand in de heele wereld zoo mooi spelen kan...’

„Wenn jemand mich liebt und mich versteht -, oder wenn ich fühle, dass ich die Menschen liebe - nicht die Menschen, die ich kenne, sondern die Menschen, die ich nicht kenne -, oder wenn ein Freund die „Kleine Nachtmusik“ für mich spielt und mir danach sagt, dass er für niemanden auf der ganzen Welt so schön spielen kann...“

ze zweeg en stond glimlachend verzonken als in herinnering.

Sie schwieg und stand lächelnd versunken in Erinnerungen.

‘U vertelde mij van een droom en van vier gemetselde muren.’

„Du hast mir von einem Traum und von vier gemauerten Wänden erzählt.“

‘Ik weet het niet meer,’ zei ze zacht en slap, ‘ik ben bang dat ik er teveel ophef van maak. Het was misschien een heel banaal geval. Hebt u wel eens voor iemand geknield?’

„Ich weiß es nicht mehr“, sagte sie leise und schlaff, „ich fürchte, ich mache zu viel daraus. Es war vielleicht ein ganz banales Ereignis. Hast du schon einmal für jemanden gekniet?“

Hij glimlachte en schudde ontkennend het hoofd.

Er lächelte und schüttelte verneinend den Kopf.

‘Ik weet precies hoe belachelijk het is. Ik heb een heel scherp gevoel voor het belachelijke -, ik weet precies, als ik zelf iets belachelijks doe, of als ik mij aanstel.

„Ich weiß genau, wie lächerlich es ist. Ich habe ein sehr scharfes Gespür für das Lächerliche -, ich weiß genau, wenn ich selbst etwas Lächerliches tue oder mich aufspiele.“

Maar toen was het niet belachelijk.

„Aber damals war es nicht lächerlich.“

Het werd het pas toen zij lachte.

„Es wurde erst lächerlich, als sie lachte.“

Voelt u wat ik bedoel?

„Versteht ihr, was ich meine?“

Toen zij ermee spotte werd het bespottelijk.

„Als sie darüber lachte, wurde es lächerlich.“

En ik zelf heelemaal.

„Und ich selbst wurde ganz lächerlich.“

En alles wat ik al die maanden had gezegd en gedaan -, de versjes, de briefjes, het uren wachten in den regen.

„Und alles, was ich in diesen Monaten gesagt und getan habe -, die Gedichte, die Briefchen, das stundenlange Warten im Regen.“

Dat had ik al die maanden niet gevoeld, niet vermoed - al die maanden dat zij een vertooning van mij maakte voor anderen -, en toen ik het ineens besefte, alsof de bliksem in mijn hersens sloeg -, en toen mijn “ideaal” daar stond en lachte - giechelde als een winkeljuffrouw - dat was het ontwaken tusschen vier gemetselde muren en nergens een uitweg,

„Das hatte ich in diesen Monaten nicht gespürt, nicht geahnt - all diese Monate, in denen sie für andere eine Show von mir abzog -, und als ich es plötzlich erkannte, als würde ein Blitz in meinem Gehirn einschlagen -, und als mein „Ideal“ dort stand und lachte - kicherte wie eine Verkäuferin -, das war das Erwachen zwischen vier gemauerten Wänden und keinem Ausweg.“

Ik voel wel -, nu ik het zeg, klinkt het allemaal flets en flauw, onecht misschien -, het overtuigt mijzelf nauwelijks meer.

„Ich fühle es -, jetzt, wo ich es sage, klingt alles blass und schwach, vielleicht unecht -, es überzeugt mich selbst kaum noch.“

En toen leek het mij de eenige, de natuurlijke, de aangewezen oplossing.

„Und damals schien es mir die einzige, die natürliche, die richtige Lösung zu sein.“

Is het niet wonderlijk, dat ik het nu, na zoo kort, nauwelijks meer navoelen kan?

„Ist es nicht merkwürdig, dass ich es jetzt, nach so kurzer Zeit, kaum noch nachfühlen kann?“

De meeste menschen zouden de gevolgtrekking maken, dat het toen ook niet “echt” was, maar ik weet beter.’

„Die meisten Menschen würden daraus schließen, dass es damals auch nicht „echt“ war, aber ich weiß es besser.“

‘Natuurlijk. Onweer gaat voorbij en was toch ook “echt”, zoolang het er was.’

„Natürlich. Der Sturm geht vorüber und war doch auch „echt“, solange er da war.“

‘Ik ben blij dat u zoo denkt -, en dat u mij niet als de anderen bij voorbaat oppervlakkig vindt.’

„Ich bin froh, dass du so denkst -, und dass du mich nicht wie die anderen von vornherein für oberflächlich hältst.“

‘Altijd de “anderen”!’

„Immer die „anderen“!“

Ze bloosde.

Sie errötete.

‘U hebt gelijk.

„Du hast recht.“

Ik geef meer om ze, en om hun oordeel vooral, dan ik erken.

„Ich sorge mich mehr um sie, und vor allem um ihr Urteil, als ich zugeben möchte.“

Soms -, en soms ben ik dan weer zoo geweldig zeker van mij-zelf en zoo trotsch.

„Manchmal -, und manchmal bin ich wieder so unglaublich sicher und stolz auf mich selbst.“

Het eene oogenblik ben ik volkomen anders dan het andere -, alsof ik niet één mensch was, met één hart en één paar oogen -, maar honderd menschen, met honderd harten en honderd paren oogen.

„In einem Moment bin ich völlig anders als im nächsten -, als wäre ich nicht ein Mensch mit einem Herzen und einem Paar Augen -, sondern hundert Menschen mit hundert Herzen und hundert Paar Augen.“

Dat geeft zoo'n verward, onzeker gevoel.’

„Das gibt einem so ein verwirrendes, unsicheres Gefühl.“

Hij antwoordde niet en peinsde even.

Er antwortete nicht und dachte einen Moment nach.

‘Hoe komt u hier, juist hier?’

„Wie bist du hierher gekommen, genau hierher?“

‘Beschikking van hoogerhand. Deze verbintenis is in den vrouwenkiesrecht-hemel gesloten. Mary, mijn gastvrouw, en mijn zuster Josefine, kennen elkaar al jaren - door de banden der propaganda saâmgesnoerd - ze vinden elkaar sympathiek. En ik had geen voorkeur.’

„Anordnung von höherer Stelle. Diese Verbindung wurde im Himmel des Frauenwahlrechts geschlossen. Mary, meine Gastgeberin, und meine Schwester Josefine kennen sich seit Jahren - durch die Bande der Propaganda miteinander verbunden - sie finden einander sympathisch. Und ich hatte keine Vorliebe.“

‘En wie hebt u hier nu leeren kennen? Het zusje - hoe heet ze? - Gerda, natuurlijk, maar ze is veel uit logeeren. Dat is jammer voor u.’

„Und wen hast du hier kennengelernt? Das Schwesterchen - wie heißt sie? - Gerda natürlich, aber sie ist oft zum Übernachten weg. Das ist schade für dich.“

‘Betrekkelijk - ze herinnert me altijd aan mijn eigen liefdelooze snoodheid.

„Relativ - sie erinnert mich immer an meine eigene lieblose Boshaftigkeit.“

Want ik durf het bijna niet te bekennen, maar in mijn hart kan ik de lieve, alom beminde Gerda óók niet zetten -, ze is zoo snoezig verliefd en zoo vol van Erik, die eigenlijk wiskunde had zullen studeeren en nu rechten doet tegen heug en meug, omdat hij de opvolger hoopt te worden van een kindschen oom aan een bank of zoo.’

„Denn ich wage es fast nicht zuzugeben, aber in meinem Herzen kann ich auch nicht die liebe, allseits geliebte Gerda setzen -, sie ist so süß verliebt und so voll von Erik, der eigentlich Mathematik hätte studieren sollen und jetzt aus reiner Lust Jura studiert, weil er hofft, der Nachfolger eines Kinderonkels in einer Bank oder so zu werden.“

‘En vindt u dat zoo erg?’ lachtte hij.

„Und findest du das so schlimm?“ lachte er.

‘Maar natuurlijk vind ik het erg,’ zei ze met een opzettelijken geprikkelden nadruk, schoon ze geen oogenblik geloofde in zijn voorgewenden twijfel en wel voelde, dat hij haar erg-vinden begreep en dat het hem aantrok, ‘wie zou dat niet erg vinden.

„Aber natürlich finde ich es schlimm“, sagte sie mit einer absichtlich gereizten Betonung, obwohl sie keinen Augenblick an seinen vorgetäuschten Zweifel glaubte und fühlte, dass er ihr Verständnis für seine Gefühle erkannte und es ihn anzog. „Wer würde das nicht schlimm finden.“

Ik zou nooit willen trouwen met een man, die iets deed, waar hij geen zin in had en om “vooruitzichten” een mooie studie vergooide.’

„Ich würde nie einen Mann heiraten, der etwas tat, was ihm keinen Spaß machte, und wegen ‚Aussichten‘ ein schönes Studium verschwendete.“

‘Meent u dat werkelijk?’

„Meinst du das wirklich?“

Ze kreeg een kleur, maar ze bleef hem aanzien.

Sie errötete, aber sie hielt ihm weiterhin den Blick stand.

‘Ja -, ik meen het heel echt,’ zei ze ernstig en vast ‘en ik weet precies waarom u het vraagt. Zal ik het zeggen?’

„Ja -, ich meine es ganz ernst“, sagte sie ernst und fest. „Und ich weiß genau, warum du das fragst. Soll ich es sagen?“

‘Als we het allebei weten? Wie zijn er nog meer?’

„Wenn wir es beide wissen? Wer sonst noch?“

‘De zuster van den aangebedene, Coba, medisch student.’

„Die Schwester des Angebeteten, Coba, Medizinstudentin.“

‘Jawel, die ken ik -, nogal een pedantje, nietwaar?’

„Jawohl, die kenne ich -, ein ziemliches Pedantchen, nicht wahr?“

‘En zoo leelijk -, en zoo onbehaaglijk met dien stijven knoedel en die piekharen in haar nek.’

„Und so hässlich -, und so unangenehm mit dieser steifen Klumpen und diesen Stachelhaaren in ihrem Nacken.“

‘Ook al mee overhoop gelegen?’ plaagde hij.

„Auch wenn sie total verrückt ist?“, neckte er.

‘Och -, die opgeblazenheid omdat ze zich door wat boeken heeft heengegeten en een dood mensch in mootjes gesneden. Ze mogen zeggen wat ze willen, maar meisjes maken veel meer ophef van hun studie dan jongens.’

„Ach -, diese Überheblichkeit, weil sie ein paar Bücher verschlungen und einen toten Menschen in Stücke zerlegt hat. Sie können sagen, was sie wollen, aber Mädchen machen viel mehr Aufsehen mit ihrem Studium als Jungen.“

‘Jawel,’ lachte hij, ‘dat kan wel waar zijn. Ze worden er een beetje topzwaar van, is het niet? De geleerdheid kijkt ze wat al te erg de oogen uit. Maar u gaat toch zelf ook studeeren?’

„Jawohl“, lachte er, „das könnte wohl stimmen. Sie werden ein bisschen zu schwer von Wissen, nicht wahr? Die Gelehrsamkeit blendet sie ein bisschen zu sehr. Aber du wirst doch auch selbst studieren?“

‘Klassieken - ja, als ik het zoover brengen kan.

„Klassiker - ja, wenn ich es schaffe.“

Ik werk voorloopig voor mijn staatsexamen -, en misschien kies ik dan wel wat anders.

„Zunächst arbeite ich für meine staatliche Prüfung -, und vielleicht wähle ich dann etwas anderes.“

Over rechten heb ik ook gedacht -, pleiten zou heerlijk zijn - maar het wordt mij afgeraden juist omdat ik het mij te mooi voorstel.

„Ich habe auch über Jura nachgedacht -, Anwaltschaft wäre wunderbar -, aber es wird mir nicht empfohlen, gerade weil ich es mir zu schön vorstelle.“

Daar voel ik wel voor - voor dat bezwaar.

„Das gefällt mir -, diesen Einwand.“

Overigens zal ik dan mijn best doen, niet topzwaar te worden.’

„Im Übrigen werde ich mein Bestes tun, nicht zu schwer von Wissen zu werden.“

‘Blijft u hier nog lang?’ glimlachte hij daarna, ‘in de vrijwillige ballingschap, meen ik.’

„Bleibst du noch lange hier?“, grinste er danach, „in der freiwilligen Verbannung, meine ich.“

‘Ik weet niet,’ zei ze met een blos, ‘ik voel me op het oogenblik eigenlijk veel verdraagzamer en toegeeflijker dan een uur geleden.

„Ich weiß nicht“, sagte sie errötend, „im Moment fühle ich mich tatsächlich viel toleranter und nachsichtiger als vor einer Stunde.“

Buitensporig zachtzinnig.

„Exzessiv sanftmütig.“

De dingen hebben hun ergste verschrikkingen verloren -, nu ik ze heb kunnen zeggen.

„Die Dinge haben ihre schlimmsten Schrecken verloren -, jetzt, wo ich sie ausgesprochen habe.“

Gelooft u niet, dat Javanen tot “amok” komen, omdat ze zoo gesloten zijn?

„Glaubst du nicht, dass Javaner zu „Amok“ greifen, weil sie so verschlossen sind?“

Ik dacht het vroeger al -, ik voel er soms iets van in mij, hoe ik “amok” zou maken als ik nooit iets loslaten mocht.

„Ich dachte das früher auch -, ich fühle manchmal etwas in mir, wie ich „Amok“ machen würde, wenn ich nie etwas loslassen dürfte.“

Maar nu,’ ook met de bedoeling hem iets vriendelijks te zeggen en daardoor te behagen, zei ze warm, ‘nu ben ik dankbaar, omdat ik tegen u heb kunnen spreken, en als u het vraagt,

„Aber jetzt“, auch mit der Absicht, ihm etwas Freundliches zu sagen und ihn damit zu erfreuen, sagte sie warmherzig, „jetzt bin ich dankbar, weil ich mit dir sprechen konnte, und wenn du fragst,

dan zal ik naar de anderen gaan en vanmiddag als een toonbeeld van zachtzinnigheid aan tafel zitten - en rijstebrij eten, en met belangstelling en waardeering over Mary's dameskrans praten en voorlezen uit het “Maandblad” - tot het middernachtelijk uur.’

dann werde ich zu den anderen gehen und heute Nachmittag als ein Vorbild der Sanftmut am Tisch sitzen - und Reisbrei essen, und mit Interesse und Wertschätzung über Marys Damenkranz sprechen und aus dem „Maandblad“ vorlesen - bis Mitternacht.“

‘Heb ik werkelijk zooveel verdiend?’ vroeg hij glimlachend, maar ineens verlegen en teruggetrokken ook. De blijde, behaagzieke uitdrukking trok van haar gezicht weg, ze vond geen antwoord; in de stilte stond hij op en nam zijn hoed.

„Habe ich wirklich so viel verdient?“, fragte er lächelnd, aber plötzlich schüchtern und zurückgezogen. Die fröhliche, schmeichelhafte Ausdrucksweise verschwand von ihrem Gesicht, sie fand keine Antwort; in der Stille stand er auf und nahm seinen Hut.

‘Ik kom over een paar dagen nog wel eens naar mevrouw Rutgers kijken.’

„Ich werde in ein paar Tagen noch einmal kommen, um Frau Rutgers zu besuchen.“

Hij zei het heel vriendelijk, maar heel zakelijk, het leek zóó naar de aankondiging van een doktersbezoek, dat het ‘graag’ niet over haar lippen kwam.

Er sagte es sehr freundlich, aber sehr geschäftsmäßig, es schien so sehr nach der Ankündigung eines Arztbesuchs zu klingen, dass das „gerne“ nicht über ihre Lippen kam.

Het zou opdringerig en onbescheiden hebben geschenen, zichzelf als het doel van zijn bezoek voor te stellen.

Es wäre aufdringlich und unverschämt gewesen, sich selbst als das Ziel seines Besuchs vorzustellen.

Uit het raam keek ze hem na, maar hij keerde zich niet om. Ze werd gloeiend rood van schaamte, omdat zij het had verwacht en hij het nu niet had gedaan -; ze had ineens van het alleen-zijn met zichzelf genoeg en ging naar beneden.

Sie sah ihm aus dem Fenster nach, aber er drehte sich nicht um. Sie wurde glühend rot vor Scham, weil sie es erwartet hatte und er es jetzt nicht getan hatte -; sie hatte plötzlich genug vom Alleinsein mit sich selbst und ging hinunter.